Het Groningse muziekleven in de 17e en 18e eeuw
stadswandeling en lezing
Zaterdag 9 februari voerden La Sfera Armonoisa en Geert Mak een programma op in De Oosterpoort met als titel ‘Het Hollandse muziekleven in de 17e en 18e eeuw’. Ik mocht met een stadswandeling en een inleiding vertellen hoe het in die eeuwen in Groningen stond met het muziekleven.
In de katholieke middeleeuwen klinkt er overal muziek; op straat, in de kerken, tijdens processies en op vrijmarkten. Het stadsbestuur draagt vanaf 1525 ook een steentje bij met de aanstelling van stadsbeiaardiers en officiële ‘stadsmuzikanten’. Met de reformatie lijkt alles te veranderen omdat voor hard-line calvinisten theater en muziek ‘uit den boze’ zijn. Zo bepaalt de Synode van Dordrecht in 1574 dat er in de gereformeerde eredienst geen orgelspel mag klinken. Als Groningen 20 jaar later ‘gereformeerd’ wordt, valt dus het ergste te vrezen, maar het loopt anders. Het stadsbestuur is nu eigenaar van het orgel van de Martinikerk en is daar zo trots op dat het orgelbespelingen organiseert en het orgel ook tijdens en direct na de eredienst is te horen.
In 1640 merken stadhouder Frederik Hendrik en zijn secretaris Constantijn Huygens bij een bezoek aan de stad dat de gemeentezang in de Martinikerk door het orgel wordt begeleid. Huygens vindt hier eigenlijk niets mis mee en schrijft dit aan de echtgenote van de stadhouder, Amalia van Solms. Ongetwijfeld heeft Huygens’ mening invloed op de synode, die terugkomt op het besluit van 1574 en nu bepaalt dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht het orgel wel dan niet mag gebruiken. Groningen staat dus aan de basis van deze verandering!
Schnitger
Vanaf 1678 heeft de Groningse Latijnse School een muziekleraar in dienst en vijf jaar later verenigt een aantal Groninger dilettanten zich in het ‘Stadts Collegium Musicum’. Het wordt allemaal nog beter als het stadsbestuur in 1691 de beroemde Hamburger Arp Schnitger voor de eerste keer in zijn carrière als orgelbouwer naar de Nederlanden haalt. Hij herstelt en breidt het Martini-orgel uit, waarmee het een barok-instrument van allure wordt. Het is de eerste van vele keren dat Schnitger samenwerkt met de Groninger schrijnwerker Allert Meijer.
Aansluitend vernieuwt Schnitger het orgel van de Pelstergasthuiskerk. Daarna mag hij drie jaar lang aan de slag in de Der Aa-kerk, waar het in 1667 na jarenlange arbeid en vele tegenslagen gereedgekomen orgel al na vier jaar met de toren verloren is gegaan. Nu bouwt hij zijn grootste Nederlandse orgel ooit. Nog één periode – van 1699 tot 1702 – komt Schnitger naar de stad. Dit keer om te werken aan het orgel van de Academiekerk. Dit orgel is sinds 1815 in de Der Aa-kerk te bewonderen omdat het Schnitger-orgel van 1694-’97 bij het wederom instorten van de kerktoren (12 april 1710) verloren gaat.
Lustig
Het stadsbestuur grijpt het vernieuwde en uitgebreide Martinikerk-orgel aan om in 1698 te bepalen dat organist Petrus Havingha, op kosten van de kerkvoogden, elke werkdag een uur ‘publiek’ op het orgel moet spelen. Na het overlijden van Havingha, moet de gereformeerde kerkenraad in 1728 op zoek naar een nieuwe organist. De kerkenraad geeft de voorkeur aan de Hamburger Lorentz Kühl, maar als deze na het incasseren van het reisgeld niet meer komt opdagen, krijgt zijn plaatsgenoot Jacob Wilhelm Lustig zijn kans. Een keus die van grote invloed blijkt op het Groningse muziekleven. Lustig blijft maar liefst 68 jaar, tot aan zijn dood in 1796, in functie.
Dat hij in Groningen eigenlijk tweede keus is, frustreert de in 1706 in Hamburg geboren Lustig mateloos, toch spant hij zich enorm in voor de Martinikerk. Na de uitbreiding door Arp Schnitger van 1692 is er niets meer gebeurd en dat zint hem niet. Schnitgers zoon Franz Casper maakt een bestek, maar doordat deze in 1729 overlijdt, komt de uitvoering in handen van de eveneens uit Duitsland afkomstige Albertus Antoni Hinsz. Niet lang nadat het orgel in 1740 klaar is en het grootste van de Nederlanden is geworden, doet Lustig een vergeefse poging een aanstelling in Den Haag te krijgen.
Muziektijdschrift
Veel tijd besteedt Lustig aan het schrijven over muziek, o.a. over de sinds 1729 in Amsterdam wonende Italiaan Pietro Antonio Locatelli. Hij geeft zijn ‘Inleiding tot de Muziekkunde’ aan ‘muziekreiziger’ Charles Burney, zoals blijkt uit diens door Lustig vertaalde ‘Dagboek’. Uit de door Lustig aan de oorspronkelijke tekst toegevoegde notities blijkt nog eens duidelijk hoe miskend de Martinikerk-organist zich voelt. Wel zorgt Lustig in 1756 voor het eerste Nederlandse muziektijdschrift: ‘Twaalf Redeneeringen over nuttige Muzikaale Onderwerpen’.
Jacob Wilhelm Lustig componeert zes pianosonates en ‘drie vervolgstukjes’. Hoewel Lustig flink afgeeft op andere componisten, stellen zijn eigen composities weinig voor. In 1750 doet hij met een andere stadjer een vergeefse poging een serie concerten te organiseren in herberg Het Gouden Hoofd. Het volgende jaar lukt het wel. Waarschijnlijk worden er ook eigen klavierstukken ten gehore gebracht. Zijn composities worden o.a. gespeeld door het eerdergenoemde ‘Stadts Collegium Musicum’.
Italianen
In 1754 wordt er in de stad voor het eerst door Italianen een concert gegeven en in 1762 komt François Neyts met opera. Dat valt bij de kerkenraad niet goed want hij vraagt burgemeester Emmen in een brief om een verantwoording, maar deze laat eerst weten het epistel kwijt te zijn en later dat het ter kennisgeving is aangenomen. Aan het eind van 1762 geeft de beroemde, inmiddels 72-jarige Italiaanse violist Carlo Tessarini, die al vanaf 1747 in Nederland optreedt, in Groningen een concert.
Een belangrijke promotor van het Groninger muziekleven is de zoon van de hoftrompetter van het graafschap Nassau-Dillenburg, Johann Philip Riedel. In 1746 komt hij als 19-jarige naar Groningen. Zes jaar later wordt hij muziekleraar aan de Latijnse school. In 1759 trouwt Riedel in de Martinikerk met de Groningse domineesdochter Margaretha Bruinewold. Enkele jaren later verhuizen de Riedels naar Poelestraat 34 (nu Time Out).
Poelestraat
In 1764 begint Riedel in zijn huis met het organiseren van concerten. De eerste die optreedt is de populaire Italiaanse zanger, violist en componist Francesco Guarini, die eerder in dienst is geweest bij de Prins van Oranje in Den Haag. Twee jaar later laat Riedel de Italiaanse zangeres Cruppi komen en later de bekende Rossignolo di Malta. Tessarini zou in 1767, volgens het boek ‘Het Concerthuis’, in de Poelestraat het allerlaatste gedocumenteerde concert uit zijn lange carrière geven, maar volgens andere bronnen is hij dan al dood! Ook een zoon van de beroemde Bach – Carl Philip Emanuel – treedt op bij Riedel in ’67 en het volgende jaar laat hij o.a. Madama Barbarini komen. In 1769 zingt ze er samen met Marsiani ‘La serva padrona’ van Pergolesi.
In 1772 verkoopt Riedel nr. 34 en verhuist naar nr. 30, waar hij twee jaar eerder al de mogelijkheden als ‘concerthuis’ heeft getest door Rossignolo di Malta weer te laten optreden. Hoewel deze in 1770 als primeur een mandoline meeneemt, roemt de advertentie vooral dat Rossignol ‘geheel alleen, alle vogelen met zyne stemme’ kan imiteren en daarbij de nachtegaal evenaart. Door Riedel wordt Poelestraat 30 een echt ‘Concerthuis’. Riedel laat in 1774 in zijn ‘ordinaris Consert zaal’ François Neyts en z’n Vlaamse ‘operisten’ optreden. En het volgende jaar begint Riedel er met concertseries, o.a. 20 concerten door stadsmuzikant Johan Andreas Heusser.
Concerthuis
Ondertussen heeft Riedel grote schulden, waardoor er vanaf 1780 beslag wordt gelegd op ¾ van zijn bezit en eind ’85 ‘vlucht’ hij naar Veendam. Maar ook na Riedels vertrek blijft het huis in de Poelestraat als concertpodium fungeren. Het gaat dan in de eerste plaats om concerten van musici van het exercitiegezelschap ‘Onze duurste panden en fatsoenlijke burgers’. In september 1802 duikt in een advertentie in de Groninger Courant voor het eerst de naam ‘Concert Huis’ op. Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw is het Concerthuis het belangrijkste muziekpodium van de stad. Dan wordt die positie overgenomen door De Harmonie.
Beno Hofman