Groningen, groen en waterrijk van oudsher
(Groningen stadsgids 2012-2013)
Een groene oase in een waterrijke omgeving. Dat moet Groningen tot zo’n duizend jaar geleden bij hoog water zijn geweest. Mogelijk is de ‘groene’ Hondsrug in het omliggende laagland wel verbeeld met de groene dwarsbalk in het witte veld in het stadswapen en de vlag. Groningen was en is groen en het zou kunnen dat de naam er zelfs aan is ontleend: ‘Groeningen’.
In 1040, in het oudst bewaard gebleven document met de naam, werd de nederzetting aangeduid als ‘villa Gruoninga’. De Duitse koning Hendrik III schonk zijn Groningse bezittingen – waaronder gebouwen, landerijen, graslanden, wateren en wegen – aan het bisdom Utrecht. Waarschijnlijk was het de Utrechtse bisschop die in de elfde eeuw Groningen haar eerste – deels droge – vestinggracht gaf. Een stelsel van keienstraten met bermsloten, parallel aan de al bestaande Herestraat, werd aangelegd in dezelfde tijd. Er werd in die tijd nog overwegend in hout gebouwd of volgens de vakwerk-methode: een combinatie van hout, stro en leem.
De houten Martinikerk werd in de elfde eeuw vervangen door een gebouw in tufsteen, afkomstig uit een vulkanisch gebied als bijvoorbeeld de Eifel. Een eeuw later werd een eindje verderop, op de plek waar enige tientallen jaren een houten boerderij stond, een tweede tufstenen kerk gebouwd. Deze Sint Walburgkerk diende als privé-kapel voor de bisschop en zijn plaatselijke vertegenwoordiger, de prefect. Ook de Herepoort, in de zuidelijke stadswal, werd van tufsteen gebouwd. In de dertiende eeuw werden de Martini- en de uit de voorgaande eeuw daterende Der Aa-kerk herbouwd in respectievelijk romano-gotische en romaanse bouwstijl.
In de loop van dezelfde eeuw verrezen er aan de hoofdstraten en pleinen van de stad ‘steenhuizen’, opgetrokken uit lokaal gebakken ‘kloostermoppen’. Een stadsmuur van twee kloostermoppen dik en vijf tot zes meter hoog werd vanaf 1250 gebouwd. De uitgaande straten werden voorzien van bakstenen stadspoorten, de Here-, Boteringe-, Ebbinge-, Poele- en Oosterpoort. Bij elke knik in de muur verrees een toren en in de veertiende eeuw had de vesting maar liefst twintig torens. Die eeuw werd de Groninger vesting versterkt met een tweede gracht. Deze buitenste gracht was in tegenstelling tot de binnenste overal gevuld met water. De nieuwe gracht leverde in het westen een kleine stadsuitbreiding op, omdat de A binnen de stad werd getrokken.
Gouden Eeuw
De vijftiende was voor Groningen een ‘gouden eeuw’. De Martinikerk kreeg met de arm van Johannes de Doper een ‘unieke’ relikwie in huis, die veel pelgrims en daarmee geld binnenbracht. Een aanzienlijke uitbreiding van de kerk werd er financieel door mogelijk. Op de Grote Markt werden een nieuw raadhuis (1443) en een wijnhuis (1470) gebouwd. Ondertussen was in 1465 de bouw van een nieuw koor van ‘Onze Lieve Vrouwenkerk to der Aa’ voltooid. De stad kreeg ook enkele gasthuizen: het Sint Geertruidsgasthuis en het Jacob- en Annagasthuis. In diezelfde eeuw verrees de meer dan honderd meter hoge Martinitoren, waarmee de stadjers de dominante positie van Groningen onderstreepten.
Tweemaal werd de Groninger vesting belegerd. In 1594 slaagden Prins Maurits en zijn neef Willem Lodewijk er in de stad te veroveren en terug te brengen bij de Republiek. De prins zag het belang van een sterke vesting en liet daarom tussen 1608 en ’24 een nieuwe aanleggen. Toen de Münsterse bisschop ‘Bommen Berend’ van Galen de stad in 1672 probeerde in te nemen, slaagde hij dan ook niet en op 28 augustus vierden de stadjers het ‘ontzet’. Het beleg was weliswaar met succes doorstaan, toch werd de stad enkele decennia later voor de zekerheid versterkt met de Linie van Helpman. Aan de binnenzijde van de linie werd in 1765 het eerste Groninger ‘park’ aangelegd. Stadshovenier Becker deed dit volgens de toen geldende mode: acht rechte lanen vanuit een centrale open ruimte. Omdat het vierkante bos op een ster leek, lag de naam Sterrebos voor de hand.
Vestingwet
Na de aanname van de Vestingwet in 1874 mochten de vestingwerken worden geslecht en kon het Sterrebos een uitbreiding krijgen. Volgens de Engelse landschapsstijl kreeg het bos nu kronkelende paden, heuvels en een vijver. Op voormalige vestinggronden in het zuiden van de stad werden lommerrijke singels aangelegd en ook buiten de afgebroken Here- en Oosterpoort kwamen, in het Zuiderpark, villa’s. Omdat het Sterrebos voor bewoners van de noordelijke stadswijken wel erg ver was, kwam er in dezelfde landschapsstijl ook een Noorderpark. Aanvankelijk slechts een klein stukje groen, maar omdat de grond economisch van weinig waarde was, groeide het in vier fasen uit tot wat nu het Noorderplantsoen heet.
De slechting van de vesting bood de stad volop groeikansen. In 1900 waren er 66.500 inwoners en in 1927 kon al de 100.000ste Groninger worden bijgeschreven. In deze periode werd, vanaf 1912, op initiatief van o.a. grootindustrieel Jan Evert Scholten het Stadspark aangelegd. In 1925 kwam aan de noordzijde al een kleine uitbreiding en tussen 1956 en ’70 werd het park in omvang nog eens bijna verdubbeld. In de jaren vijftig en zestig werd er ook flink gebouwd aan grote wijken met veel groen, in het zuiden Corpus den Hoorn, De Wijert en Coendersborg en in het noorden Selwerd, Paddepoel en Vinkhuizen.
Nog veel groener werd het de volgende decennia in en om de nieuwe wijken Beijum en Lewenborg. Groningen kreeg er in die tijd aan de zuidkant een groot watergebied bij: Hoornseplas en -meer. Hierbij werden de laatste twintig jaar de wijken Hoornse Meer en Park en Piccardthof gebouwd. Elders kwamen De Held, Reitdiep en De Linie tot stand en werd een begin gemaakt met Meerstad. Inmiddels heeft de groene en waterrijke gemeente Groningen, vooral dankzij de komst van duizenden studenten, meer dan 193.000 inwoners.
Beno Hofman