Monumentale trap Jan van der Zee ‘in opslag’
I.v.m. sloop Naberpassage
In 1983 wisten Jan van der Zee en de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars de sloop van 'de trap' nog af te wenden, maar nu moet het monumentale kunstwerk uit 1975 toch wijken. In 2005 schreef ik bijgaand artikel over leven en werken van Jan van der Zee. Een jaar later werd het opgenomen in de bundel 'Beno's Stad; Sporen van kunst en architectuur in de stad Groningen'.
›Beno's Stad
Jan van der Zee wordt in 1898 aan de rand van Leeuwarden geboren als zoon van een scheepsbouwer. Al op jonge leeftijd observeert en tekent hij zijn omgeving, die dan nog vooral uit water en koeien bestaat. De Friese schilder Jan Mankes wordt Van der Zees eerste voorbeeld, maar de Larense kunstenaar Bart van der Leck, medeoprichter van De Stijl, zal van grotere invloed zijn. Tijdens zijn militaire diensttijd in Utrecht bezoekt Jan van der Zee in 1919 een expositie van Van der Leck en leert hem daarna persoonlijk kennen.
Eind mei 1920 huurt Van der Zee een zolderkamer in de Riouwstraat om aan Academie Minerva een avondopleiding te gaan volgen. Op Minerva leert hij Johann Faber kennen en via hem Wobbe Alkema en Hendrik de Vries. Om met de ‘kunst’ wat te verdienen begint Jan van der Zee met Faber en Alkema in 1922 aan de Noorderstationsstraat het ‘Atelier Voor Artistieke Reclame’. Namens AVAR voorziet Van der Zee lichtbakken en fietsenrekken van reclameteksten en ontwerpt hij krantenadvertenties.
Rond de jaarwisseling van 1922-‘23 wordt Jan van der Zee werkend lid van De Ploeg en in mei 1923 exposeert hij voor het eerst op de jaarlijkse tentoonstelling van de Kunstkring. Hoewel Van der Zee aanvankelijk modern-impressionistisch werkt, komt hij onder invloed van Van der Leck spoedig met abstract-geometrische werken. Toch is Van der Zee een echte ‘Ploeger’, omdat hij altijd open staat voor vernieuwing en op zoek is naar nieuwe uitdrukkingsvormen. Terwijl hij in zijn werk steeds vernieuwt, is hij in zijn wonen juist erg behoudend. Van der Zee woont bijna zijn hele Groningse periode in dezelfde buurt en meer dan vijftig jaar in dezelfde bovenwoning, J.C. Kapteynlaan 40B.
In tegenstelling tot sommige andere Ploegers van het eerste uur blijft Van der Zee ook na de Tweede Wereldoorlog vernieuwend en daarmee van belang voor jonge kunstenaars. Zo is hij van mening dat na de dood van Werkman de naam De Ploeg moet worden afgeschaft. Als dit niet gebeurt en bovendien elke kunstenaar zo maar lid blijkt te kunnen worden, bedankt Van der Zee en formeert in 1950 met onder anderen Alkema, Jordens en Kleima de kunstenaarsgroep Het Narrenschip. Drie jaar later maakt hij zijn eerste monumentale kunstwerk, een wandschildering voor de Th. Thijssenschool in de Oosterparkwijk. Hij baseert zijn schildering op Thijssens boek ‘Kees de jongen’, waardoor het minder abstract wordt dan de meeste andere monumentale werken. Zijn monumentale en z’n vrije werk hebben grote invloed op elkaar.
Als gevolg van W. Jos de Gruyters benoeming tot directeur hangt Van der Zees werk in 1956 in het Groninger Museum op de tentoonstelling ’35 jaar moderne kunst in Groningen’. De Gruyter noemt hem een ‘expressionistisch realist’, want hoe abstract Van der Zees werk ook is, hij gaat altijd uit van de waarneming. Niet lang nadat hij in 1958 met Jan Jordens opnieuw in het Groninger Museum heeft geëxposeerd, worden beiden lid van de nieuw opgerichte kunstenaarsgroep Nu. Naast de twee oude modernisten zijn vooral jonge kunstenaars als Abe Kuipers, Edu Waskowsky en Martin Tissing lid. De enorme werklust van Van der Zee leidt tot enige tientallen monumentale kunstwerken, bijna allemaal in de provincie Groningen. Het zijn vooral scholen die hem opdrachten geven. Een van zijn bekendste werken is in 1960 een tegelwandversiering voor de Pedagogische Academie aan de Paterswoldseweg.
In zijn monumentale werken past Jan van der Zee talloze technieken toe. Zijn allerlaatste ontwerp is in 1979 voor zeven glas-in-loodramen in de Martinikerk. Doordat er te weinig geld is, worden het volgende jaar alleen de vier ronde ramen geplaatst. De drie grote lancetvensters worden pas in 1998, tien jaar na Van der Zees dood, gemaakt dankzij HenkVonhoff, die het cadeau dat de Gasunie hem geeft bij zijn afscheid als Commissaris der Koningin bestemd voor de ramen. Jan van der Zees meest besproken monumentale werk in de stad is ongetwijfeld zijn ‘trap’ bij de Naberpassage. Met de plannen voor een nieuwe oostzijde van de Grote Markt staat deze uit tien afzonderlijke delen bestaande abstract-geometrische voorstelling weer volop in de belangstelling.
Beno Hofman